Brief van Maria aan haar vader Willem van Oranje
Dillenburg, 18 juli 1573
Mijnheer mijn zeer goede vader,
ik heb de brief ontvangen die u mij heeft willen schrijven en ik dank u heel nederig voor de eer die u mij bewijst door steeds aan mij te denken. Ik wil u ervan verzekeren, mijn heer, dat ik de allerblijdste van de wereld was omdat u nog steeds aan mij denkt. Het deed mij ook veel deugd om te vernemen dat u nog steeds in goede gezondheid verkeert, hiervoor dank ik God met heel met hart want dit nieuws was mij zeer aangenaam, aangezien ik er niets is in deze wereld dat mij gelukkiger zou kunnen maken dan het nieuws over uw welzijn. Ik bid tot God dat hij u lang in goede welzijn zal behouden en dat hij u alle voorspoed geeft. Wat mevrouw mijn grootmoeder en ons allemaal betreft, wij verkeren gelukkig ook nog in goede gezondheid, God zij dank, en ik bid tot God om zo goed te zijn dat dit nog lang zo mag blijven.
Mijnheer mijn zeer goede vader, u schrijft ook dat u Cornelis, uw ontvanger , de opdracht heeft gegeven 700 daalders aan juffrouw Dalendorff te sturen. Daar ben ik zeer verheugd over omdat de arme vrouw nu veel moeilijkheden kent. Ik weet zeker dat u haar daar een groot plezier mee heeft gedaan. U vraagt me ook hoe hij de rest zal sturen. Ik smeek u heel nederig, mijnheer mijn zeer goede vader, om dit niet te vergeten en dat dit zo spoedig mogelijk mag gebeuren. Ik verzoek u mij te vergeven dat ik u zoveel lastig val, maar ik hoop, mijnheer, dat u het mij niet kwalijk neemt.
Mijnheer mijn zeer goede vader, ik heb nog niets van Jacob Joostens gehoord, de broer van de ontvanger, over het geld dat hij zou ontvangen van Jaap Matten en van de dokter, maar ik hoop snel nieuws te krijgen en zal niet verzaken u hier van te laten weten. Mijnheer mijn zeer goede vader, u schrijft mij ook dat wanneer ik geld nodig heb voor mij of voor mijn zussen en mijn broer Maurits, ik het zal afhalen van het bedrag dat ik van u heb gehad. Omdat u dat vraagt zal ik het doen. Ik verzeker u, mijn heer, dat dit goed van pas zal komen en ik dank u er heel nederig voor. Ik weet niet wat ik moet doen om al het goeds dat u voor mij doet te verdienen. Maar ik wil zolang als ik leef uw zeer gehoorzame dochter blijven en alles doen wat u van mij vraagt, en ik vraag u zeer nederig om mij te beschouwen als deze gehoorzame dochter, want als God het wil zult u nooit iets verkeerds bij mij vinden.
Mijnheer mijn zeer goede vader, ik was ook zeer verheugd om te vernemen dat de zaken aan onze kant nog in goede staat verkeren. Wat betreft de stad Haarlem bevalt het me echt niet dat deze nog belegerd is maar ik hoop dat met de hulp van God de vijand niet zal slagen en dat alles goed zal gaan. Wat mijzelf betreft zal ik mijn plicht niet verzaken om te blijven bidden tot de goede God zodat hij toestaat dat die arme stad Haarlem binnenkort van zijn vijanden verlost zal worden, zodat alles tot een goed einde zal komen en tot redding van onze ziel.
Mijnheer mijn zeer goede vader, ik kan niet nalaten u te schrijven dat ik een brief van mijn tante van Schwartzburg heb gehad. Zij vraagt nederig haar in uw gratie aan te willen bevelen en u veel goeds en geluk te wensen en dat zij ook heel graag nieuws van u wil krijgen. Ik kan alleen maar schrijven over de voldoening die mevrouw mijn grootmoeder heeft gekend toen zij uw brieven kreeg en (…) wensen (…) dat dit altijd zo zal blijven want God maakt dat wij altijd graag nieuws van u horen.
Mijnheer mijn zeer goede vader, omdat ik vrees dat het u tegen gaat staan om mijn brief te lezen zal ik deze niet langer maken. Ik bid tot God de schepper om u, mijnheer mijn zeer goede vader, gezondheid en een lang en gelukkig leven te geven, waarin al uw wensen worden vervuld, en dat ik altijd in uw gratie mag verblijven, waartoe ik mij zeer nederig aanbeveel, geschreven te Dillenburg op 18 juli van het jaar 1573 in grote haast.
Mijnheer mijn zeer goede vader mevrouw van Nassau de jonge vraagt mij om u haar nederige aanbevelingen in uw gratie te willen doorgeven.
Uw zeer nederige en gehoorzame dochter tot aan de dood, Maria van Nassau
Je kunt hier het digitale origineel van deze brief bekijken.
Het verhaal van Maria van Nassau
Maria (Mayke genoemd) is de oudste dochter van Willem van Oranje en heeft als enige van al zijn kinderen een behoorlijke periode met hem kunnen doorbrengen. Ze ontwikkelen een sterke band. Als Willem op oorlogspad moet, voelt Mayke een grote verantwoordelijkheid. Ze regelt de financiële zaken en ontfermt zich over haar halfbroer Maurits, halfzussen Anna en Emilia en grootmoeder Juliana.
Vanaf haar achtste verblijft Mayke aan het hof van Margaretha van Parma, middenin in de tijd van politieke onrust. Als Willem op de vlucht is voor Filips II, wordt haar broer Filips Willem in Leuven gekidnapt en in Spanje gevangengehouden. Margaretha, ontstelt door de actie laat Maria gelukkig terugkeren naar haar vader op Dillenburg.
Het moeten spannende dagen zijn geweest voor de jonge Mayke, maar deze speling van het lot brengt haar onverwachts dichter bij haar vader. Tijdens zijn ballingschap krijgt ze de kans om veel tijd met hem door te brengen. Tijd die haar veel jongere broers en zusjes nooit met hem zullen krijgen omdat Willem in 1572, zonder zijn kinderen, terugkeert naar de Nederlanden om te strijden tegen de Spaanse overheersing.
Maria is erg begaan met het lot van haar vader, zij schrijft hem in die periode diverse brieven, ook als zij nog geen antwoord heeft gehad op de vorige. Als oudste dochter zorgt Maria voor haar halfbroertje en zusjes Maurits, Anna en Emilia en grootmoeder Juliana van Stolberg. Ze handelt namens haar vader zaken in Duitsland af en beheert de financiën en het leefgeld wat haar vader steeds naar Duitsland stuurt.
Uit haar brieven blijkt duidelijk dat ze zich ook zorgen maakt om haar vader en de situatie in de Nederlanden. Pas in 1577 wordt ze herenigd met haar vader, wanneer alle kinderen op verzoek van Willem naar Dordrecht worden gehaald om daar zijn nieuwe echtgenoot Charlotte de Bourbon te ontmoeten.
Uit een brief van Maria aan Willem van Oranje geschreven op 18 juli 1573 op Kasteel Dillenburg: ‘Maria is verheugd met de brief die zij van haar vader heeft gekregen en vindt het heel fijn dat hij aan haar denkt. Wat een eer dat hij haar niet vergeet. Wat fijn om te horen dat haar vader in goede gezondheid verkeert. Zij dankt God voor dit goede nieuws en zal nooit gelukkiger zijn dan wanneer zij hoort dat haar vader in voorspoed leeft. Moge dit zo blijven. Maria vindt het vreselijk te horen dat de stad Haarlem nog steeds onder beleg ligt. Zij hoopt dat de vijand niet zal winnen en dat alles goed af zal lopen. Zij bidt voortdurend tot God dat hij Haarlem spoedig van de vijanden zal verlossen’.
Meer lezen over het leven van Maria.
Disclaimer: om de leesbaarheid van deze zestiende-eeuwse brieven te bevorderen, is op sommige plekken gekozen de zinsstructuur en het taalgebruik aan te passen.
© Beeld: Adriaen Thomasz. Key, Portret van Maria van Nassau, ca. 1580-1590, olie op paneel, Museum Prinsenhof Delft